engel zijn, hij was het vriendelijkste, zachtste, muzikaalste wezen dat ik ooit ontmoet had.
Op een middag dat ik iets extra bijzonders van de heer de Lange verwachtte: hij zou chansons van Aristide Bruant bij een gitaar voordragen, werd hij aangediend als mijnheer de Lange met zijn moeder. Afgezien van het feit dat ik in die tijd een gitaar verre de voorkeur gaf boven alle moeders van andere mensen, had geen mededeling me meer met stomme verbazing kunnen slaan. Moeders waren mensen die bij het slag van mijn leeftijd behoorden, verder bestonden er dan de grootmoeders en in legendaire gevallen overgrootmoeders. Zou de heer de Lange met kind of kleinkind aangekondigd zijn, dan ware mijn teleurstelling over de afwezigheid van een gitaar groot geweest, maar verbaasd zou het me niet hebben. Bij oudere mensen merkte je dat: ze hadden kinderen of kleinkinderen. Maar de heer de Lange die ik reeds dertig jaar wees waande omdat er zo iets verkreukelds en ouwelijks van hem uitging, zat met zijn moeder in levenden lijve in onze salon. En wat voor een moeder! Een waardige witharige dame met levendige glanzende ogen, gekleed in een weduwenrobe met lange sluier en een coquet zwart kapje, omzoomd door een smal wit randje. Het was zulk een moeilijk probleem voor me om uit te rekenen: hoe kan iemand van een jaar of zestig een moeder van zeventig hebben? Doch alles werd langzaam op eenvoudige manier duidelijk toen des heren de Langes moeder aanmoedigend zei: 'Zeg nu maar wat je op het hart hebt, je hoeft je niet te generen.' Het kind de Lange met snor en rimpels, de professeur de maintien, keek beurtelings van mijn moeder naar mij en van mij naar zijn eigen moeder. Niet goed begrijpend dacht ik werkelijk nog een deel van een seconde: hij zal op het laatste ogenblik toch niet alles van die mislukte dansles gaan vertellen en zich over de verzuimde lessen beklagen?
Maar hoorde ik de heer de Lange niet huilen? Hij kon