vroeg, hoe jou de decolleté-japon en de matrozenblazer zouden staan. Er was een tijd, lang, lang geleden, een dag of twee, drie, dat je voor elke voorjaarsmode-etalage die je tegenkwam, tamelijk lang bleef staan - er was zelfs een tijd, dat je al een stuk of zes strohoeden op zicht had en je er de lichtste, vrolijkste en zomerachtigste van behield - lang, lang geleden, een dag of twee, drie ... Alles was goed, je groette de mevrouwen van één en twee hoog, met vriendelijke, kleine buuropmerkingen, je kreeg een stuk of drie lieve brieven, waar niets dan aardigs en goeds over je in stond en eigenlijk verheugde je je erg over de witte kastanjekaarsen, toen de zon erop scheen in die goede, lang vervlogen tijd en op die benzinepomp heb je toen niet zo gelet.
Ik zou weer een beetje gelukkig willen worden - maar ik kan het nog niet. Ik heb ook verzuimd zelf dertig goudgele narcissen voor zes cent te kopen - en mijn huisgenoten keken me met moeilijk verholen verwijtende blikken aan toen ik zo nors en onaangenaam geen zin had ze een goedemorgen te wensen. Voor een café zit een dikke heer al met smaak te eten, hoe is het mogelijk zo vroeg op de dag al zoveel schalen en vorken voor je neus te hebben - dus warm eten al. De man vergeet soms helemaal zijn vork naar zijn mond te brengen, wanneer er op straat iets zijn aandacht trekt. Een kelner draagt af en aan, helemaal voor die mijnheer alleen. Wat een energie hebben de mensen toch - etaleren, warm eten op de vroege ochtend, bedienen, chaufferen, fietsen, bokkingen bakken. Diepe treurigheid bevangt me weer door
91