was nu hoog boven permanenten en watergolven verheven.
‘Dat oude boerenhuis heb ik gevoeld,’ legde hij me uit, ‘de bomen zijn een beetje verkeerd, niet, bomen zijn moeilijk.’ Ik beaamde, dat bomen tot het moeilijkste behoorde dat er te schilderen valt, afgezien van handen. ‘U weet er meer van af,’ concludeerde hij uit deze eenvoudige bevestiging. ‘Bomen en handen,’ herhaalde hij voor zich heen, terwijl hij het schilderij met het brood en de haring in een gunstig licht plaatste. ‘Daar voelde ik nou niks bij hè, dat schilderde ik omdat er niks anders bij de hand was, wat vindt u ervan?’ Daar hij goddank een goede zaak met gezoem en lawaai en de nieuwste apparaten had, zei ik niet: och, houd er nou maar mee op, je hebt eens een gelukkig ogenblik gehad, bij die boerderij en je vergeten dorpje - en hoe weinig mensen hebben zelfs dat nog, zulke goede ogenblikken om zo argeloos met volkomen verkeerde bomen toch iets ontroerends te maken. Houd nu op met al dat linnen en die haringen en die dure verf - wanneer je eens wist hoe er vroeger broden met haringen geschilderd zijn, omdat er niets anders bij de hand was misschien, maar met welk een aandacht, met welk een ‘gevoel’.
Wat een geluk eigenlijk, dat men toch niet zo alles hoeft te zeggen wat men denkt, want juist toen er een angst-gebrul uit de bewegingloze verschijning kwam, mompelde de kapper voor zich heen: ‘Dat is mijn alles, daar leef ik voor, de Kunst.’ Ik zou hem bijna met mijn stomme eerlijkheid de illusie van zijn leven ontnomen hebben -
81