onontwarbaarste van de leraren terechtgekomen, waar men genoodzaakt was zich met de jammerlijkste middelen doorheen te slaan. Geweld, list - en men had uren bij ‘het lijk’ doorgebracht... Help, help, oma, help dan toch...
Moeder komt helpen en ze streelt m’n haar; ik hoef niet bang te zijn, zegt ze en ze huilt, ’s Nachts brandt er weer een nachtlichtje, en iedereen die me bezoekt, brengt druiven en lekkers mee. Heel in de verte hoor ik moeder vertellen, hoe ik omviel met de Ali-Baba. Moeder zegt nu ook Ali-Baba. Vader is naar de leraar gegaan, die me bij ‘het lijk’ alleen liet. Zelfs vader neemt het nu voor me op. Maar je moest er eerst voor omvallen.
Ik mag opeens alles. Ik mag zeggen: ‘Ga weg!’, wanneer het me te druk wordt. Ik heb het lekker ook al tegen een paar kinderen gezegd, die me vroeger getreiterd hebben, en nu moesten ze netjes op hun tenen de kamer uitsluipen ... Ik zal ze toch eens vragen, hoe ik deed bij het omvallen. Je viel in een donkere put en je kon de grond niet bereiken...
Toonladders klinken wel gezellig, als je ziek in bed ligt. Een beetje zeurig en dommelig. Ze lijken op de bloemen van het behang, op en neer, op en neer... Wanneer ik beter ben, moet ik ook weer toonladders oefenen en naar school gaan; en de bloemen van het behang zullen ’s avonds weer lelijke gezichten trekken... Een tweede keer val je zo vlug niet meer om. Ik zal weer met kuren moeten beginnen, zoals ze het vóór m’n ziekzijn noem-
62