toch onmogelijk om treuren, dat hij dat lesje van me er niet bij had. Hij weende in een keurig blank, nog in de vouw zijnde, batisten doekje; ik kon nu merken dat zelfs hij nog een kind was: ik dacht altijd dat alleen kinderen huilden, vooral zomaar waar iedereen bij was. Plechtig hoorde ik de stem van de zilverharige moeder: ’Hij komt om de hand van uw dochter, hij is wat verlegen en nu vraag ik het maar voor hem.’
Enige dagen tevoren had een lange blonde blozende jongen van school toevallig ook gevraagd of ik met hem trouwen wilde later: zijn vader had drie vleeshouwerijen, voegde hij er als aanbeveling bij. Ik geloof dat ik meer bij de vleeshouwerijen heb gerild dan bij het aanzoek van de heer de Lange. Toen mijn moeder verlegen iets van verschil in leeftijd en dat ik nog zo jong was mompelde, — ik moest nog zestien worden - nam des dansmeesters moeder het voor haar kind op: ’Marius is pas 33’, zei ze een beetje verontwaardigd; zij zelf was met zeventien getrouwd geweest, en wat kon mijn moeder eigenlijk tegen alles inbrengen die even vroeg in het huwelijk was getreden met een 35-jarige echtgenoot.
Pas 33, dacht ik, ’pas’ drie-en-dertig! 33 of 53 of 63 dat was toch alles even oeroud, overwoog ik, hoe kon je zo’n ouderdom ’pas’ noemen. De arme heer de Lange keek me even met zijn vermoeide, zachte ogen vragend en vriendelijk en een beetje angstig aan. Jammer dat je niet trouwen kunt en dan gewoon bij je ouders blijven en alles zo verder laten gaan als tot nu toe: het was zo plezierig en licht geweest de laatste tijd. Het zakdoekje waarmee de heer de Lange zijn ogen afveegde, rook zo heerlijk. Hoeveel had ik niet aan hem te danken gehad: de sierlijke bestrikte lakschoenen [die me bovendien van het hinderlijke euvel der spillebenen bevrijd hadden] en die ik ook thans aan had, nu er bezoek was, vleiende verontschuldigingen over mijn karakter op grond van broosheid en gevoeligheid, waterverf voor mijin artistieke ambities, het