men, bijna als leraren, hoe dat zat - ik had tegen allebei gezegd, dat ik ze het aardigste vond - ik was een valse meid, als dat zo was. Wanneer ik me dan helemaal geen raad meer wist, holde ik zonder een woord te zeggen vlug weg. Meestal kwam een van beiden wel terug - de zwakkeling van de twee kwam bijna altijd terug. We vormden dan een vreemd escorte de verdere duur van de kermis: ik met de zwakkeling voorop en de kwaadaardige achter ons aan, vals fluitend en een beetje tegen onze hielen trappend. De zwakkeling was meestal nog lelijker dan de kwaadaardige, de kwaadaardige bezat ook ruimere middelen om bollen en rittenboekjes te kopen. Wanneer ik de zwakkeling dan maar vallen liet door de last, die het hele geval me bezorgde, werden ze weer goed met elkaar. Gedurende de kermis liet je iemand niet zo vlug vallen, die je de toegang tot het paradijs mogelijk maakte, ook al had hij dikke kuiten onder een te laag hangende broek en bolle ogen in een bol, bleek gezicht. Doch op een keer gebeurde het onverwachte, de schok, waar je nooit mee gerekend had. Vereend van zin en onuitstaanbaar luidruchtig kwamen de zwakkeling en de kwaadaardige samen op me af met rittenboekjes in hun handen, de zwakkeling een beetje achter de kwaadaardige aan: ’20 ritjes en geen een voor jou erbij, vals kreng,5 zei de kwaadaardige, die ogen als kerven had, zo klein en diepliggend, en een ver vooruitstaande kin - het type, dat later als reclame voor stetson-hoeden en smokings een veel gezocht schoonheidsideaal bleek te zijn - ’we hebben alle twee een ander meisje, veel mooier dan jij met je drukte en je valse kletspraatjes, vind je ons nou nog allebei de aardigste?’ treiterde hij er vals achteraan, terwijl hij me probeerde na te spreken. Een ogenblik keek ik ze aan, de bolle en de spleetoog, en ik dacht, wat zijn jullie lelijk en naar en gemeen - en hoe gaat het nu met de kermis, ik moet de kermis hebben. Het eerste deel van mijn gedachtengang sprak ik uit: ’Wat zijn jullie lelijk en naar en gemeen - en