Eigenlijk was dat kennisje niet helemaal een echte kermis, er waren alleen maar oliebollen-kramen en draaimolens en nog een onbereikbaar paleis met poffertjes en wafels - ik geloof, dat daar studenten en kantoorbedienden met dames heengingen - in elk geval mannen met lange broeken en al oud. De oliebollen zonder krenten en rozijnen kon ik soms zelf nog betalen - die kostten i cent. Voor de grote bollen met alles erin had je jongens nodig en in ’t bijzonder voor de draaimolen. De jongens waren vreselijk, maar ze hadden boekjes vol groene kaartjes, die gemakkelijk zacht van een gaatjes-randje werden getrokken. Ineens ’ging’ je met een jongen - ’s ochtends om half negen stond hij al te wachten en dan was er haast geen tijd voor oliebollen of draaimolens, en moest je de hele weg naar school naast hem lopen en je verveelde je dood erbij. Soms kreeg je in het voorbijgaan toch nog een oliebol; als sneeuw werd de poeiersuiker erover heen gestoven - het was een mooi gezicht. Maar de bol lag zwaar in je maag zo vroeg op de dag, het was er een voor 5 cent, dus heel groot en zwaar. Vaak had je twee jongens, die elkaar liepen te stompen voor en langs je heen. Je kreeg misdadige gedachten over diefstal uit overjassen van twee tienritten-boekjes - 20 groene kaartjes, 20 toertjes. De jongens hadden rare stemmen en pukkels en kleine donkere gaatjes op hun neuzen. Ze spraken soms over dingen, die je niet begreep, en dan hadden ze een gemeen soort lach met een knak erin, dof-zwaar en hoog-pieperig tegelijk - een rotlach.
Om twaalf uur stond er al weer een op je te wachten, doch dan kon je even draaien. Er waren vriendinnetjes bij gekomen - ook met jongens - en het was voor een ogenblik toch verrukkelijk: de geur van de draaimolen, het lawaai, de heerlijk gekleurde rolletjes serpentines en het draaien