aardige uniform van een of andere middelbare school, om de pet was een gouden biesje. Eerst had hij nog een beetje kranig daarmee rondgelopen... maar zijn gedwongen reisgezelschap, twee opzichtige, zwaar geschminkte Bordelaises, plaagde hem. Het etiket van dat hotel met de vele vlooien in Bahia is weggeboend — de herinnering aan die jongen toch niet.
In een blakende hitte ben ik die berg bij Santos opgeklommen. Er waren alleen hitte en vermoeidheid en wit schel licht. Ik trapte mijn rok stuk, een dunne zijden rok, niet geschikt voor een bergbeklimming, een rok, in Amsterdam gekocht met mijn moeder. In een hut woonden negers, en daar kwam ik een beetje klaaglijk en ongelukkig aan. De neger-moeder had iets aan van kleurig katoen, ze naaide mijn rok met een grote roestige naald, met een gewichtig gezicht; de kindertjes waren naakt en bruin, alleen een kettinkje blonk om de hals. Ik weet niet meer hoe het er precies bij die berg uitzag — was er geen klooster of kerkje of zo iets bovenop? - ik kan me zelfs niet meer herinneren, of je in Santos of Montevideo die heel kleine kopjes koffie kreeg. Maar als een foto, zo scherp, zie ik nog de lachende zachte gezichten met bruine glansogen, en het moederlijk gebaar van die dikke negerin vergeet ik niet: ze naaide mijn rok als een echte moeder, goedig en glimlachend.
Voor buitenlandse reizen heb ik geen geld meer... en van reisgezelschappen, die toch wel tegen een minimum prijs een maximum aan kerken, musea, watervallen en zelfs soms nachtleven leveren, heb ik een onuitsprekelijke afkeer. Een fiets zou wellicht een uitkomst zijn, doch op mijn 14e jaar verspeelde ik mijn kans dit populaire vehikel te leren berijden, omdat ik inplaats van de fiets die mijn zusje kreeg, een mandoline wenste; en even later kwamen dan de reizen, die me zoveel goede echte bagage-etiketten en verontrustende herinneringen bezorgden. Van fietsen leren kwam dan niets meer.