mijn ‘kundigheden’, weeft zich tot op heden de luchtige en speelse legende van ‘de eendjes’.
Licht en tintelend de lucht, zilverig en zonovergoten de vrolijke kade tegenover de school. Alles voorwaarden dus om plezier in je leven te hebben. Maar de examinatoren zorgden wel voor de kink in de kabel door achter elk vak bijna, vlijt en gedrag inbegrepen, een simpele één te zetten. Minder dan één werd niet gegeven... Wat belette me dus nu toch alles verloren was een totale onverschilligheid en branie aan de dag te leggen, die m’n benauwdheid voor thuis en m’n verlegenheid tegenover de plagende klasgenoten verbergen moest?
Het rapport boven m’n hoofd zwaaiend joelde ik, terwijl Pruimedantje, de wiskundeleraar, met versufte verbazing toekeek:
‘Alle ééndjes zwemmen in het water,
Falderalderiere... falderaldera... ’
Om daarna ter illustratie van het lied het in snippertjes verscheurde getuigschrift met de ‘ééntjes’ in het water te gooien.
Ontegenzeggelijk ben ik een ogenblik de held van de dag geweest... Ik heb een korte wijle geweten en gesmaakt, wat het beduidt de algemene belangstelling op zich gevestigd te hebben. Ik geef het volmondig toe: het is verrukkelijk beroemd te zijn!... Maar toen ik ’s avonds een gesprek tussen Pruimedantje, de getuige van m’n roemruchtige daad, en m’n vader afluisterde, stond m’n plan vast - ik wilde van alle verdere beroemdheid afzien en bijloper worden.
‘O, meneer,’ lispelde Pruimedantje, ‘ik geloofde mijn ogen niet, zo iets is nog nooit gebeurd. Een rapport in snippers scheuren en in het water!’
Door een kier van de deur zag ik hoe Pruimedantjes oogjes zich van verbijstering opensperden en zijn te kleine mond waar hij z’n bijnaam aan te danken had, reeds meer op een kers leek. ‘Als ze maar geen psychopaat is, meneer...’