lampions vandaan — en de groene vogels met rode snavels - de gestreepte lichtblauwe vissen, die ik een knus en gezellig gedijen in een grote jampot had toegedacht?...
Ik huil niet - ik brul, ik brul m’n waanzinnige smart en mateloze teleurstelling uit: ‘Niks dan saaie dingen, geen kleurtje, geen lichtje, geen vogeltje!’
Een ondankbaar, lastig kind, concludeert de familie. Maar Da en Gerrit wenken me vlug achter de deur.
Op het kamertje van Gerrit, de knecht, staat de kooi die m’n vogels gekregen zouden hebben. Een aparte, zelf gemaakte kooi uit een houten kistje, waarin een kale tak en een schelp ter versiering zijn aangebracht. Op de kooi staan twee jampotjes met in elk een rode Japanse slak. En Da, het dienstmeisje, heeft het ‘Papegaaienboek’ erbij gelegd, een bont gekleurd boek vol van de vreemdste papegaaien en kakatoes.
‘Nou moetje maar denken, dat die slakken vissies benne,’ raadt Gerrit me aan.
‘En dat al die vogels vliegen kunnen,’ montert Da me op terwijl ze nog een roze hart van geweldige afmeting, dat al voor Sinterklaas gebakken werd, te voorschijn haalt. In Liefde staat erop met chocolade krulletters.
In grijze triestigheid verzinken de nuttige geschenken: de jurk, de kousen, de schoenen... en de vogelkooi zonder vogels, de slakken, het papegaaienboek en ook het zakmes met drie afdelingen krijgen een roze weerschijn door het grote hart, waar In Liefde op staat geschreven...