Plotseling werd er hevig en langdurig aan de bel getrokken. Toen een marinier met getrokken revolver binnenkwam, was ik niet eens zo erg verbaasd.
Twee berichten die ik van een bezoeker aan Duitsland had gehoord, hadden me al op het ergste voorbereid. Een oude joodse dame werd op een koude nacht in haar tuin uitgekleed, terwijl de nazi’s haar kostbare antieke inboedel in elkaar trapten. Wanneer ze die dingen hadden meegenomen, zou ik het bericht iets minder luguber hebben gevonden. Een bezoeker aan een klein dorpje werd op zijn vraag: ‘Zijn hier joodse mensen?’ door een kastelein ten antwoord gegeven: ‘Eén hele joodse familie, de enige hier, kijk daar is het huis. ’ Over het hele huis was in dikke verflagen geklodderd: ‘Juda verrecke!’
Maar de Duitsers hadden Amsterdam nog niet bezet, die marinier behoorde klaarblijkelijk nog tot het Hollandse leger.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Lichtsignalen gegeven aan de vijand, stil blijven zitten.’
Geen haar op mijn hoofd dacht eraan er vandoor te gaan. Alleen werkte mijn geest traag en vermoeid.
‘Vijand?’ vroeg ik domweg.
‘Seinen naar de moffen - bovendien zagen we datje met een kijker uit het raam tuurde. ’
Ik begreep ineens - er waren mannen met karretjes verschenen op het sinds lang verwaarloosde ‘strand’ van de Prins Hendrikkade.
‘Daar ligt de kijker nog, ’ merkte de man scherpzinnig op. Het was een kleine toneelkijker.
Ik nam niet de moeite verder op het geval in te gaan. Het zag er wel naar uit dat die marinier van plan was met bajonet en geladen revolver mij voor onbepaalde tijd te blijven bewaken.