jonge man reed weg.
Zijn weg leidde over een brug. Terwijl hij over de brug reed, hoorde hij plotseling een zwak steunen en klagen.
Hij sprong van den wagen, boog zich over de brugleuning en zag een kinderhoofdje in het moeras. Met levensgevaar trok hij het knaapje uit de modder. Het kind was bewusteloos, doch leefde nog. Met veel zorg bracht hij het knaapje tot het bewustzijn terug, reinigde het en gaf het zijn eigen droge kleederen aan.
Toen de knaap verzorgd was, vroeg hij hem, wie hij was en het kind vertelde hem, dat hij de eenige zoon van den landsheer was en verzocht, hem naar het huis van zijn vader te brengen, die zeker hevig ongerust zou zijn.
De jongeman voldeed aan het verzoek en reed met den knaap, die hem den weg wees, naar het huis van den landsheer.
Toen zij daar aankwamen, verkeerde de rouw in groote vreugde. De knaap vertelde zijn wedervaren en riep dankbaar:
— Ziet, vader en moeder, indien deze Jood mij niet gered had, zou ik jammerlijk omgekomen zijn!
Diep ontroerd dankten de ouders van het kind den jongen man. De landsheer schonk hem de
66