in de herberg had. De herbergier vertelde hem, dat niemand aangekomen was, behalve een jonge knecht en een jong dienstmeisje. En de Baal-Sjèm gelastte hem, beiden bij hem te brengen.
Toen de jongelieden bij den heiligen Rabbi Israël binnen waren gekomen, gaf hij ze de brui-Ioftskleeren, tooide hen ermede en liet hen plaats nemen. En hij vertelde, dat binnen korten tijd hun huwelijk voltrokken zou worden.
Toen de bruid en de bruidegom twee uren gewacht hadden, hield een tweetal koetsen voor de herberg stil. Zeven mannen, eerbiedwaardig van voorkomen, stegen uit. Met den Baal-Sjèm, den bruidegom en den herbergier waren dus juist tien mannen aanwezig: het minjan, dat bij een huwelijks-inzegening tegenwoordig behoort te zijn. De herbergier was zeer verwonderd. De zeven gasten waren onze heilige vaderen: Abraham, Isaac, Jaakob, Mozes, Aaron, David en de Profeet Eliahoe.
De Baal-Sjèm zong bij de inzegening van het huwelijk de zeven lofzeggingen en het geluid van zijn stem was wonderbaarlijk: als het kweelen van vogelen en het trillen van snaren. Daarna begaf men zich aan tafel. Men at en dronk en was verheugd.
63