EENE GESCHIEDENIS, WELKE VERHAALD WERD DOOR DEN HEILIGEN RAAW, DEN GROOTEN VORST, DEN RECHTVAARDIGEN EN EERBIEDWAARDIGEN RABBI ABRAHAM JAAKOB VAN SADAGORA, MOGE HET LICHT ZIJNER GOEDE DADEN DE DUISTERNIS DER BALLINGSCHAP MILDDADIG BESCHIJNEN EN DE VERDIENSTE ZIJNER VROME RECHTVAARDIGHEID ONS EEUWIG TEN ZEGEN ZIJN.
AMEN.
Vele, vele jaren geleden, toen Polen nog door eigen koningen geregeerd werd, had iedere landsheer op zijn landgoed een onbeperkte macht. Hij kon doen, wat hem behaagde, hetzij goed, hetzij kwaad. Hij was bevoegd te straffen en was bevoegd genade te schenken.
In dien tijd woonde in een dorp een Joodsche pachter, die zijn landsheer de pacht niet op tijd kon betalen.
De landsheer had eenige jaren geduld, doch de te betalen pachtsom werd natuurlijk steeds grooter.
Zij groeide ten slotte aan tot vierhonderd roebels.
Daar de Jood deze som niet kon voldoen en het
57