wat hij voor wijze lessen van den Koning ontvangen had. En zij bespotten hem.
Hij antwoordde echter:
— Wat ik geleerd heb, heb ik geleerd. Waarom vraagt gij er naar?
En zij reisden gezamenlijk verder tot het bijna avond was. Toen kwamen zij in een fraaie stad. De jongste broeder sprak:
— Voorwaar, lieve broeders, deze stad is geschikt om er te overnachten. Waarom? Wij kunnen er alles krijgen: water en voer voor de paarden, dat zij kunnen eten. Volgt mij dus, dan zullen wij thans hier blijven om morgen, als de ochtendster opgaat, met Gods hulp verder te reizen.
Aldus spraken echter de andere twee broeders:
— Gij dwaas, wij kunnen wel zien, dat ge wijze lessen hebt gehad, en uw geld op verstandige wijze hebt weggegeven. Gij zijt een dwaas, want wij kunnen nog best een mijl verder reizen voor de nacht invalt en gij wilt, dat wij hier blijven om te overnachten.
Toen hernam de jongste der broeders:
— Doet, zooals het u behaagt. Ik zal echter niet verder reizen en van hier niet vertrekken voor morgen vroeg.
Zij gingen dus ieder hun eigen weg. De jongste
12