schied was.
Men meende, dat hij wel weer terug zou komen, zooals den vorigen keer.
Thans keeren wij weder tot den Raaw terug, die, nebbisj, in de gedaante van een weerwolf ronddoolde, menschen en dieren verslond en groote schade aanrichtte. Want er bestaat geen sterker dier dan een weerwolf.
Men vroeg den kolenbranders of zij den weerwolf niet konden overmeesteren, doch zij zeiden, dat dit niet mogelijk was. Want hij was veel sterker dan een leeuw en beschikte over men-schelijk verstand.
Toen de koning dit vernam, liet hij in het bosch jagen, doch men slaagde er niet in, den weerwolf te vangen of te dooden. Overal liet men vang-kuilen maken, doch niets hielp.
In het bosch woonde een kolenbrander, die nimmer last van den weerwolf had, ofschoon het dier vaak in de nabijheid van zijn hut verkeerde. De koning liet ten einde raad bekend maken, dat wie den weerwolf overmeesteren kon, hetzij levend of dood, zijn dochter tot vrouw zou krijgen en na zijn dood koning zou worden.
De koning had een raadsman, die nog geen
95