had, dacht zij: Als ik dien ring had, zou hij hem nooit weerom krijgen. En gaarne had zij hem van den Raaw weggenomen. Maar de ring ging niet van zijn vinger, indien hij dit niet wenschte. Zij sprak tot haar man:
— Lieve man, geef mij dien ring toch ook eens. Ik wil hem gaarne eens bezien.
Doch de Raaw kende zijn vrouw en weigerde. Toen begon zij te weenen en zeide:
— Ik zie, dat ge mij niet meer lief hebt en mij niet meer vertrouwt. Anders zoudt gij mij den ring wel even geven.
En zij hield zoo lang aan, totdat hij haar den ring gaf. Zoodra had zij den ring in de handen of zij verborg het hoofd onder de dekens en wenschte, dat haar man een weerwolf zou worden en naar het bosch bij de wilde dieren zou gaan. Nauwelijks had zij dezen wensch uitgesproken, of de goede Raaw sprong in de gedaante van een weerwolf het venster uit en liep naar het woud. En hij verscheurde alle menschen, die in het woud waren en richtte veel schade aan. Niemand durfde meer alleen door het bosch gaan, uit angst voor den weerwolf.
De weerwolf maakte zich een hol in het woud, opdat hij droog en warm zou kunnen overnachten. En de kolenbranders, die in het woud werk-
93