12
waardoor wij iemand, die tegenwoordig is, aan zijne gebreken of aan zijn ongeluk herinneren of op welke wijze ook onaangenaam treifen, moeten wij streng vermijden.
Het is hoogst verwerpelijk, iemand met een schimp-of spotnaam aan te spreken.
Wie een ander in ’t openbaar beschaamt, behoort tot de grootste zondaars, die onze Godsdienst kent.
Wat men bij iemand gezien of gehoord heeft, mag men, zonder zijn verlof, niet bij anderen aan-brengen.
Nog minder mag men kwaadspreken, dat betee-kent: van iemand iets kwaads vertellen, al is het ook waar (לשון הרע).
De slimste zonde echter is laster (מוציא שם רע), dat beteekent: van iemand kwade dingen verbrei-den, die niet waar zijn.
Het kwaadspreken is een doodelijk: verderf voor hem, die het doet, voor hem van wien kwaad ge-sproken wordt en voor hem, die het aanhoort.
19.
Laat ieder, wat hem tobbehoort en wees eerlijk.
Wat iemand bezit, is hem door God toegekend. Wie dus iemand van het zijne berooft, zondigt niet minder tegen God dan tegen zijnen medemensch. Het is niet alleen verboden, iets te stelen of te