SPIJTIG MEILIED
Wij hielden d’adem in en zagen uit,
O heilig Russisch volk, zoudt gij komen?
Was dit des Moejik’s donker naderstroomen,
Zijn als uit orgel stralende geluid?
Wij dachten, tijd is rijp, het wordt voldongen, Het Oosten blinkt, een nieuwe menschheid komt, De wilde Marseillaise wordt gezongen,
Revolutie over de aarde tromt.
Ach, al om niet, gij zijt te snel verloopen Tot oude stilte, zingende oproerschaar,
Weg viel des Moejik’s broederlijk gebaar. Waarmee hij maakte nieuwe tijden open.
En wij ontgoochelden, weer heengesmakt, Verloren en verschrompeld en vergeten,
Als landverhuizers met hun woon’ bepakt,
Zitten wij neer en gaan den einder meten.
En houden d’adem in en zien weer uit Naar verten, her en der, of mocht uitkomen Uit ietwat land, het orgelende stroomen, Onmetelijk, dat dreunende geluid!
2 6