DE VERGADERING
U te feesten ouwe proletaren,
Lieten wij de beste zangers komen,
Hebben ze der bourgeoisie ontnomen, Bourgeoisie, den braven burgenaren.
Aan de deuren zien wij ze rondwaren, Kijken onze zaal in, waar de lampen Gloeien tusschen bovenaardsche dampen, Stijgend uit ontzachelijke sigaren.
Arme winkeliertjes in de koude Met hun paletots en gruttershanden Kijken uit verkoude roode randen Buigen telkens daar zij niesen zouden.
Ook hun neuzen druppen, want de barre Oosterwindgang slaat met gure snauwen Aan hun arme hoofden die vroeg grauwen, En in optelsommetjes verstarren.