Die makers gaan een nieuwe wereld maken,
Die handen gaan een nieuwe wereld kneden,
Die pottenbakkers gieten nieuwe vormen,
Die smeden smeden nieuwe wereld-wapens,
Die schilders schild’ren nieuwe wereld-luchten,
Die draaiers draaien nieuwe wereld-orde,
Die scheepsbouwers gaan een nieuw land be-zeilen, Die maten gaan een nieuwe maat-schap meten,
Die monden gaan een nieuwe taal nitspreken,
Die hersens gaan een nieuwe stad uitdenken,
Die voeten gaan het oude vuil wegtrappen, — Want al die oogen zien waar schoonheid ligt,
En al die ooren hooren nieuwe schoonheid,
En al die menschen glanzen als een vlam ....
En ik, die tusschen uwe drommen ga,
Ik ben begnadigde, want al het vuil Der oude maatschappij viel van mij af;
Ik, een als gij, een niets bezittende,
Een niets begeerende dan uw schoonheid,
Werd een der uwen, gij daar rechts en links Naast mij, gij niet-bezittende, mijn broeder,
Levend gemeenschap-stuk, boom, blad en tak, Rivier en woud, te zaam het wijd Heelal, —
Te zaam bezitters van het wiegend ruim,
Te zaam bezitters van de aarde,
Te zaam bezitters van de diepte der afgronden,
Te zaam bezitters van het angstig vliegend heir
Der vroege vrije vogels, minder vrij
Dan het de mensch is, want de mensch werd vrij; —
H