III
De wilde herfst komt langs de velden vegen, De nachten worden jagende, de maan Heeft haar blauw zilvren wapenrusting aan En giet een stalen schijnsel langs de wegen.
De menschen worden kleiner; ingekeerd Tot zich, huivren de smal geworden boomen ; Hun dunne hoofden, naar het licht gekeerd, Voelen lichaamssappen worden loome.
Er is een stil nadenken in het Al,
Veel zelf bezinnen en een droef verbeiden,
De dingen worden peinzende, er zal Veel sterven, bij dit herfstige getijde.
15