Van God en van de natuur

Titel
Van God en van de natuur

Jaar
1921

Pagina's
80



XXXIII

Ben ik de Ziener van een nieuwen God,

De uitverkorene, wien het gewerd,

Een nieuwe stem te zijn, een spreker van Het komende, dat nu zal zijn op Aarde ?

Of ben ik de herhaler van een lied,

Dat iemand heeft gezongen, voor ik was,

Op aarde levende en luisterend,

Een kijkertje indachtig tot het Ruim,

Het altijd zingende eeuwige ruim ;

Of is wellicht uit dezen tijd, toen ik Nog geloovig was, en bevende den Naam Des Oppermachtigen, niet uit dorst spreken,

Des grooten, toornenden, vervuld van Roem; — Is, uit dien sprookjestijd, in mij de sprank Verbleven, die nu oplaait tot een vlam,

Of ligt in mij niets dan het oude vuur Te glinsteren, dat glom in eenen mensch,

Toen hij weghuiverend van zaligheid Zag opengaan de oogen van den nacht;

Ik weet het niet, ik weet alleen, ik ben In God, in d' atmosfeer, binnen het Al,

Zooals een boom staat in de lucht geschreven, Zoo sta ik ook en ik ga uit als hij,

Als een schrifture van het levend ruim Naar grassen, varens, mossen en de zee,

Naar wolken in den nacht en naar de sterren, Naar gouden ochtenden en avondzon,

57

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.