XXIV
Waar anders» dein in U, is zij te vinden, Liefde, die de wonden slaat en heelt,
Die met uw kind als een gelijke speelt,
Gij die de Moeder zijt en de Beminde.
Alle de voorgeslachten, Zegenrijke, Wisten uw wezen als een donkere macht, Gij die in sagen vreemd en wonderlijke,
Te Betlehem een God hebt voortgebracht.
Uw wonderen altijd waren volkomen En zullen wonderlijk volkomen zijn.
Nature u te vormen heeft genomen,
Het kostbaarste uit haar kostbaren schrijn.
En eeuwig zult gij blijven de volmaakte, Tot wie het oog der kinderen lichtend ziet, Gij gevende, door lichtcellen geraakte,
Die straling in ons blinde leven giet.