Van God en van de natuur

Titel
Van God en van de natuur

Jaar
1921

Pagina's
80



XXII

O liefde, vreemde stroom, van waar Kwaamt gij in ons het hart aanraken, —*

Zijt gij dan overal,

En is de atmosfeer doorbeefd En vol het licht van U?

Uit oogen straalt gij en uit het gebaar

Dat vrouwen geven bij het voorwaarts schrijden»

Vermommende, gij bukt u in een woord,

En uit een glimlach treedt uw lieflijke gestalte. Alom aanwezige, men ziet u niet,

En reeds zijt gij bij ons en houdt ons ingevangen, Gij zoete dwingster, stil gaan uwe gangen, Omzichtelijk langs veld en wei en riet,

De avond is uw helper, en het duister Legt vacht van diepen mantel voor u uit,

Daar gaan zij de geliefden, in den luister Gewikkeld van uw teedere geluid;

Lieflijke liefde wreed, die wij belijden,

In droomen leeft uwe gestalte voort,

En als wij sterven geeft gij ons geleide,

De laatste wegen naar het doodenoord.

38

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.