Nieuwe Liederen der gemeenschap

Titel
Nieuwe Liederen der gemeenschap

Jaar
1920

Pagina's
73



I.

Het is al ochtend en ik lig zeer stil,

De nacht is nog niet van mij weggenomen, Hij is nog op mijn oogen, op mijn hart,

Op alle monden van mijn moede lijf,

Dat zich verzegeld voelt en dichtgelakt; Maar reeds vleugt hier en daar een ritseling Over de fijne bladen van mijn huid,

En raakt het schrift mijner gedachten aan, Het zijn mijn kleine broeders uit de lucht, De vogels, die hunne sublieme lussen Van geluid, uit werpen op mijn hart Dat open gaat, nieuwsgierig naar hun klank; De fijngebuikte dansers zweven al,

Binnen de ochtendkoelte van het ruim,

En knippen kleine draadjes stalen klank,

En werpen rolletjes van zijden lint Uit hunne spitse snuitjes ruischend af,

Ook spatten zij signalen wit en blauw Als watervalletjes uit een fontein;

Zachte gebondenheid is in de lucht,

En ergens uit een diepe wereld heft Een haan de roode kraaltjes van zijn kreet Luid pralende den hoogen ochtend in,

De aarde ligt als een tevredene,

En ziet de kinderen die op haar lijf Rumoeren, in een klankschermutseling,

9

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.