XIV.
D’onrustige, de geest van het heelal,
De wind, zegt tot den kleinen mensch, zijn kind, Neem mij en speel, hier zijn de duizend monden Van de wijd uitgestrekte donkre zee,
Maak er uw symfonieën van, hier zijn De fijne sterren zwaaiend naar het Westen En ook de kleine ster op Betlehem,
Maak er uw godsdienst van. Hier is de stilte, Verheerlijk deze tot een stem van God,
Hier is het grijze ruim en de planeten Stijg op en zoek een woning voor uw voet, Hier is de zon, de levensstroom, het licht, Vang hem in droppen op voor uwe glazen, Die gij den avond heenzet aan een gracht, Hier is de aarde, doop uw hand in haar En eet haar op en word aan haar gelijk,
Hier is de lucht, de grijze lucht, mijn lijf,
Roer door mijn ingewanden als de vogels,
En schud mij gansch dooreen en plaats in mij Uw bevende contoeren aan den einder,
Hier zijn de dieren, hoor mijn geest in hen En zie de vogels dansen in den paartijd,
En bouwen saam een luchtig paradijs,
Dat zij ophangen in den tuin der boomen, Hier zijn d’ opalen tinten van het voorjaar,
En d’oude kleuren van den maand September,
32