VIL
Doelloos, liepen hemelen en aarde,
De planeten en de ochtendzee, Avondschemering en paarse nachten, Gouden aether van het wiegend Ruim,
En de klank van het namiddaglicht; Doelloos zwierven in de wijde ruimte,
De atomen naar hun weergeboorte,
En de kleine vogels naar hun nesten, — Totdat gij gekomen zijt, O mensch,
Die den vogels zeggen wildet, waarom,
Zij dus zwierven in de verre ruimte,—•
En de gouden hemelen en aarde De planeten en de ochtendzee, Avondschemering en paarse nacht, Schaduwing en lichtspel van den aether, Zoudt vertalen met het zingend woord, Dat zij' voortaan moeten luistren, boomen, Bloemen, planten, sterren, zon en maan Naar het helder zangspel, de weerkaatsing Hunner eertijds doellooze omzwerving,
In het Al-verheugend menschenwoord.
21