In onze ooren is het paarse ruischen van de wording.
In de donkere grotten onzer onwetendheid zitten wij saamgevouwen en zijn blind, maar reeds beweegt in onze hersens het komen van een geluid, en in ons hart staat een licht op.
Dan verschuiven wij in onze moeder, de menschheid hoort in haren schoot het leven.
Reken het ons niet aan, o moeder, o menschheid, dat gij om onzentwille zult lijden en op de wegen der pijn zult liggen tusschen dood en leven.
Gij hebt ons ontvangen, en wij moeten uit u, wij moeten naar het licht.
Gij zoudt gewislijk sterven, ontkwamen wij niet uw wellende lichaam.
Reken het ons niet aan, wanneer wij uw ingewanden scheuren bij de geboorte.
Wanneer gij zult geheeld zijn, o moeder, ziet gij uwe kinderen aanzitten bij het feest der gemeenschap.
De velden liggen gereed, de hemelen dralen
28