Van uit dit zuiver kindje is ontstaan In het verbeeldingsspel der niet begrijpenden Nog niet verbondenen met de natuur Nog niet bewust gewordenen, — een God.
Door alle wereldsferen is gevloeid De gouden Hymenaeus „Eer zij Hem”
En jubel der verwachting „Vrede op aard’,
In alle menschenharten welbehagen.”
Hoort Gij het God, op uwen troon lazuur,
Gij nooit geziene, eeuwig Zwijgende,
„Vrede op aarde, en in harten zij Van het geschapene een welbehagen?
En lacht Gij niet o God, den lach van een In wien de pijn onduldbaar wordt tot vreugd, Omdat het paroxysmus is bereikt,
En ’t veege lijf neigt dalwaarts naar de diepte.
Een welbehagen in deez’ menschenhel Een vrede in dit land van leed en logen!
Een biddende muziek, zich wevend om
Den kreet der menschheid, in het hart gestoken?
87