Het woord, het glanzende, het lieflijke, Geboren bij het kijken uwer oogen, Genaderd op de kleuren van uw stem, Vertoevend bij den glimlach om uw mond.
Het woord-zoekende woord dat gij uitgeeft Wanneer uw hoofd zich tot mij henewendt, En blijft in meditatiën verzonken En naar mij uitziet, zonder mij te zien.
En ook het woord geroepen door uw hand, Indien gij mij aanraakt met het bevel,
Aan niets dan uwe teederheid te denken.
Indien gij langs de duizend snaren strijkt Mijner inwendigheid, stroom ik vol klank,
Ik los mij op, ik word een symphonie.
48