De diamant des hemels, de lichtbron De ring die God om zijnen vinger draagt;
Gij ziet, en gij zijt niet, gij vraagt en gij Vraagt niet, en weifelt.... maar onzekerheid Stroomt zoet in u; — zij is de mogelijkheid.
Er is de mogelijkheid....
De hooge Vrouw, zij is nog niet verschenen,
En gij verwacht haar —, Om u henen,
Leeft d’avondlucht haar oude kleuren uit,
Gij zijt verstild. — Gij wacht uw jonge bruid, Haar zonnende gezicht, haar fijn gerucht,
Zij is uw heil, zij is voor u de vrucht Waarin gij u begeven wilt, zooals de bij Diep zingend in de kelk der akolei;
Zij is uw heftig, uw hartstochtelijk begeer Zij is voor u het zijnde, niets is meer;
Zij heeft u van uzelven losgemaakt,
En geeft zich aan u terug, wanneer gij raakt Haar wangen aan, haar bevend lippenpaar,
Zij zegt u, dat gij zijt alleen van haar;
En zij bezit u, — en dan plotseling
Neemt zij zich van u weg, en wordend vreemd,
Verliest zij zich binnen een vluchtend iets,
Dat van u beiden is een wolk, het vluchtend iets,
38