Op het donker gehouden tooneel schemert het, en door den schemer trekt „De Stem” en laat hooren
HET SLAGVELD 1)
De heengelegde lijken der soldaten
Zijn aangeraakt door den goudpaarsen nacht,
Er kruipen lijnen over de gelaten,
Waarop de Dood zijn teeken heeft gebracht.
Sommigen hunner liggen als bedronken,
Het was ruim véél, de wijn uit déze kan,
Hun arme lijven werden volgeschonken,
Zij dronken zich de eeuwigheid daaran.
Eén hunner ligt verdwaasd omhoog te turen, Een ster staat op zijn blauw glazuren oog,
Het zou wel eeuwigheden kunnen duren, Voordat dit open turend oog bewoog.
Zijn makker is gevallen fel voorover,
Hij schijnt te slapen en zijn bloed loopt uit. Zijn linkeroog bleef half geopend over Daar kijkt hij nu stil uit, die looze guit.
In zoete vreugde liggen jonge dooden.
Zij toeven in een ongestoord geluk,
Mocht uit de gele hel losbarsten looden Kogelregen, hen deert scherf noch stuk.
Zij zijn als zelf beheer schten dichtgesloten,
Zij zijn tevreden met wat hun gewerd,
Eén hunner zijn de oogen uitgeschoten,
Daarom heeft hij zijn mond opengesperd.
5
1
Uit den bundel „Opstandige Liederen”.