Het huis der schoonheid is gebleven open Sterren en zonnen loopen in en uit,
En schemering, de vale gast, komt doopen Haar donkre haren in het geurend kruid.
In gindsche kamers staan gereid de boeken,
Waarin de dichter zijn verlangen schreef,
En marmerbeelden in portaal en hoeken Zijn de visioenen die zijn hand uitdreef.
Van oude muzikanten ligt te zingen De melodie op het vergeelde blad,
En aan de wanden leven schilderingen Van schoonheid die de mensch vergeten had.
De schoonheid, niets dan schoonheid, oude zwerver, — Haar muren zijn bestoven van geel kruid,
Haar schemerende kamer is een werver,
Haar blauwe vensters zien op sprookjes uit.
92