Liederen der gemeenschap, Tweede deel der liederen

Titel
Liederen der gemeenschap, Tweede deel der liederen

Jaar
1918

Pagina's
91



Wanneer het zomer werd sloeg aan mij uit Het roode harst van dennen in de zonne,

Ik wasemde de dampen uit van kruid, Waarvan de lente vezels had gesponnen.

Gestadig werd mijn hoofd verheugd met licht, Ik ruischte zooals windbestoven blaren,

Ik stond gelijk een windzuil opgericht,

Gereed langs hemel, zee en aard te varen.

Ik heb gegeten van de hemelspijs,

Die opgedekt staat aan het ochtendverre,

Ik ging met gouden wolken op de reis,

En zat te kijken van de gele sterren.

Ik ben tot nacht geworden en tot dag,

De maan en sterren heb ik ingenomen,

En bij den schemer dien ik wiegen zag, Vreemde gestalten heb ik aangenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.