Liederen der gemeenschap, Tweede deel der liederen

Titel
Liederen der gemeenschap, Tweede deel der liederen

Jaar
1918

Pagina's
91



Wanneer ik droom lig ik aan donkre zee,

Het firmament slaat voor mijn oogen open,

Er hangt een paarse nacht waar goud doorglee,

Ik hoor de voeten van de sterren loopen.

Ik hoor de wentling der oneindigheid,

Ik hoor het wereldraadsel in mij hijgen,

Mijn mond wil spreken, maar een hand bereid Heeft zoeten toover — en mijn mond moet zwijgen.

Ik wilde gaarne spreken, maar ik weet Van al het aangehoorde niets meer over,

Wat stamelingen breng ik soms gereed;

Dit zijn de teekens van dien zoeten toover.

Ik zie dan maar de boomen aan, het blad,

Ik hoor de stilte rusteloos uitstroomen,

Mijn oogen nemen gouden zonnebad;

Ik zoek al wat ik zie nabij te komen.

Ik zoek mij in te sluipen in den stam,

Ik zoek te luisteren aan alle kamers Van ’t rimpelige hout waar kroon uitkwam,

Wat toch daarbinnen klopt met duizend hamers.

Ik zoek te weten wat de felle zon Toch wel bedoelt, te stralen zoo gestadig,

Te weten waarom moeder aarde spon De velden steeds veelkleurig en veelzadig.

54

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.