Ik wil een zang zijn over uwe hoofden,
Ik wil in u zijn als een huivering,
Over uw oud gelaat, het vel-vergroofde, Wil ik het licht zijn van een zuivering.
Ik wil in uwe hersens zijn de sprankeling Van kleine stukjes fonkelenden geest,
En in u roepen op een wankeling Aan wat het heden voor u is geweest.
Ik wil u brengen naar de morgens helder, En naar een avond teeder van gerucht,
En naar de teekenen van den Vermelder Lente, die langs nieuwe grassen zucht.
Uwe aandachten zullen zijn voor fijnen Ochtendkomer die zijn kleuren mengt,
En aan de wolken loopt met een satijnen Waaier die hij naar zijn voorhoofd brengt.
28