Er was een zoet geluid ontwaakt;
De bleeke dag begon te zingen;
De velden waren aangeraakt;
De luchten gaven buitelingen.
Er dreef een blauwig zacht gefluit,
Een wenteling van horizonnen;
Aan d’einder werd een klok geluid;
Het kleuren-wank’len was begonnen.
Er woei het bollende gesprei,
Het zachte schuren van tapijten;
Er ritselde gerolde zij;
Men hoorde fijne draden splijten.
Er blies het pluizen in een nest;
De wind dwaalde langs boomkolommen
Er steeg het dappere orkest
Van bijen, met hun slaande trommen.