wachter toe en zei: ‘ik ben een dochter van de Jodendommee en pa zal U de cent echt wel betalen.’
Eenmaal door het draaihekje rende ik dan Joop achterna, vloog op zijn rug en begon hem met mijn vuisten te bewerken, aldoor gillend: ‘gemenerd, ge-menerd!’
Nooit deed Joop dan iets terug. Als hij het genoeg vond, schudde hij mij van zich af en haalde opeens een toverbal of een veterdrop uit zijn zak en duwde dat in mijn mond, droogde zorgvuldig met zijn zakdoek mijn behuild gezichtje af en de wandeling eindigde heel genoeglijk.
Het wonderlijke was, dat ik - en het herhaalde zich elke vacantie minstens één keer - er nooit aan dacht niet mee te gaan. Ook heb ik wel eens gedacht, dat hij de cent misschien toch gaf en alleen maar plaagde.
’t Grootste evenement van de vacantie was de kermis. Als de kermis twee dagen aan de gang was, zei Joop ’s middags aan tafel: ‘ik neem de kleintjes vanmiddag mee.’
Mijn broertje zal de eerste maal vijf, ik zelf zeven en mijn zusje negen jaar geweest zijn.
Joop nam dan een dik springtouw en knoopte ons drieën daar in en geleidde ons zo over het kermisterrein. Het zal natuurlijk veel gelach en opmerkingen gegeven hebben, maar wij vonden het heel gewoon.
Bij de draaimolen was de eerste halte. We kregen elk twee cent, dat betekende twee keer draaien, daarna werden we weer ingeknoopt en gingen langs de verschillende kramen. We mochten dan koekdraa-
14