Bruigom, ’r Gebeurt tegenswoordig zoon boel achter me rug, maar dan merk ik ’t pas later — nou begin je met geheimen waar ik bij ben, maak je me heelemaal kindsch vóór me tijd.... In ieder geval ben ik de vader.
Moeke. Het ü daar van terug?
Bruigom. Jij laat de pastoor niet voor niks roepen----
En nou geen uitvluchies, geen gedonder----
Pastoor. Bruigom, wil jij je asjeblief matigen?
Bruigom. Dat probeer ’k — dat probeer ’k op me woord van waarachentig — as d’r dan ook maar gedacht wordt,
dat ik, dat ik ’n angeschoten vogel ben ’k Heb me
leven voor ze versleten — (tot z’n vrouw) hebben jij en ik voor iets anders gewurmd as voor ’t kleine grut, dat we 'n beter bestaan wouen geven.... Zijn ze hier gekom-men as groote, denkende menschen, toen ik door u bediend
was geworden Heb ik toen niet in me eentje — daar
nou hoor je ’t, jij! — liggen grienen, of de deur niet open zou gaan, en ik me dochter of me zoon zou zien binnen kommen....
Moeke, (stil) .... Of 'k dat niet gemerkt heb....
Bruigom. Ze hebben me laten krepeeren----
Pastoor Nou, nou, nou....
Bruigom.....Je mag d’r ’n ander woord voor kiezen
— ik praat zooas ’k me heele leven gepraat heb, en zooas ’k me laatste jaren vanzelf praten zal — ze hebben me afscheid laten nemen — en hebben me as oud vuil laten
leggen, op wat ik dacht dat me sterfbed was Dat voel
jij niet zoo mee....
Moeke. Ik niet?.... Heb ik ze niet op de wereld gebracht ?.... Heb ’k niet met ze rondgetold ?.... Daar kan ik me nou....
Pastoor. Moeke----
Moeke. Gelijk het u. Ik zal de verstandigste zijn, en me mond houen.
19