Pastoor. Dank je.
Moeke. Nee, ik bedoel niet van daar, Godbeware — Hier is nog nooit 'n druppel drank binnen geweest —
Bruigom. Behalve toen ik....
Moeke. Dan heb-ie 't achter me rug gedaan. Ik heb altijd geredeneerd: wat daar gebeurt gaat me niet an. Da's onze broodwinning. Doen wij 't niet, dan doet 't 'n ander.
Maar hier, in me huis, bij me kinderen 'k Zou 'r van
gerild hebben.... Kop koffie ?
Pastoor. Nee, Moeke — 'k ben enkel binnen-gewipt zooveel vroeger dan anders, omdat je an m'n huishoudster had laten vragen.
Moeke. Dat heb 'k. (Job zit weer achter de toonbank en bedient af en toe).
Pastoor. En?
Moeke, (knipoogt tegen m) Wat 'n donker weer,
hè ?.... Ik dacht bij 't onweer van eergister, dat de bliksem in de toren....
Pastoor. Dat is-ie ook De bliksemafleider heeft uitstekend gefunctionneerd. Wil ik morgen of overmorgen terugkommen ?.... Ofschoon ’k 't niet uitgezocht-aangenaam vind, om te dikwijls door de tapperij heen te stappen, 'r Zijn altijd lastertongen en buitengewoon-geestige lieden, die zich aan zulke bezoeken ergeren. Wel jammer dat 'r geen afzonderlijke deur is, ofschoon ik me aan de andere zij niets van zulk soort gekwetste gevoelens aantrek. Ik herinner me de heilige sacramenten in 'n klein plaatsje in ’n — in 'n bordeel te hebben toegediend, ja ja ja.... Tot ziens, Bruigom, en wat voorzichtiger met je pijpen — ik heb de stukken aan gruis zitten trappen. Dag Moeke.
Bruigom. As ik te veel ben, ken je me beter wegrijjen. Da’s plezieriger voor de pastoor en plezieriger voor mijn.
Moeke. Wie doet je nou wat?
Pastoor. Waarover wind je je op?
18