71
niet motten, (een stilte, waarin gelach uit de achterkamer) Ik dankie nog is wel, nicht, en ’k hoop maar da-me zoon of me dochter vrindelijker over jullie zal denken as Gerrit ’t gedaan en — as ik ’t doe... (naar deur).
Charles: Mama!... Mama, zeg je niks?
Mevrouw: (.houdingloos-angstig) Je hoort toch, jongetje, dat ze niet blijven wil!
Charles: (opgewonden) Maar je zegt ’r niks!
(beslist) Tante Pollie, mama wil je wat... Nou dan, mama!
Mevrouw: Jongetje, ik weet niet of wy ’r goed an doen, of wij angewezen zijn...
Charles: Mama wou je zeggen, tante, dat ’r bij de Credietbank meer dan ’n ton is...
Pollie: Van wie ?
Charles: Van hem, van oom Gerrit.
Pollie: Meer as *n ton ? Van Gerrit ? Staat-ie me voor de gek te houen ? ...
Mevrouw: We — Prosper heeft ’t je zeker niet gezegd — omdat — omdat — omdat-ie gemeend zal hebben — dat je — dat jij geen rechten had, niewaar, niewaar? Dan zou ’t dubbel hard voor je geweest zijn, niewaar ?
Pollis: En m’n kind ?
Mevr o u w: (verslagen neerzittend) Wisten we dat ? Wist hij dat?
Pollie: Maar dan weet je ’t nou! Dan, dan, dan... Hebben ze daarom zoo’n plezier ? Kennen ze daarom d’r beetje fassoen niet houen? Most ’k daarom uitgehoord worden ? Most-ie daarom allemaal smoesies over ’n testament, over huwelijksche voorwaarden en God-weet-wat-meer haarlemmerdijkies verkoopen? Is ’t dat? Is ’t datte! Begin ik ’t eindelijk door te krijgen ? Dan snap ’k eindelijk, eindelijk, waarom Gerrit zoo lachte, waarom ’k geen zorg in me leven most hebben, waarom alles op z’n pootjes terecht zou kommen ... Dan krijgen me kind en ik, goddank, goddank, goddank houvast I Dan leggen me niet in de goot! Dan, dan, dan... (nerveus) Waar is dat geld? Wie heit dat geld? Wat is ’r piet dat geld!