69
VIJFTIENDE TOONEEL.
Mevrouw, Charles, later Pollie.
Me vro u w: (staat even in gedachten). Dat ’s — dat ’s voor ons ’n buitengewoon geluk — dat ’s zoo’n uitkomst, dat ’k ’r niet an gelooven mag.
G li a r 1 e s : (in den stoel bij den haard) Mama. (dringender) Mama.
Mevrouw: Ja, jongen?
Charles: Krijgt zij geen cent?
Mevrouw: Als ze zich niet vergissen, nee jongen.
Charles: Mag dat dan ?
Mevrouw: Dat zal wel. Als ’r geen kinderen zijn en ’n man en ’n vrouw niet in gemeenschap van goederen zjn getrouwd, erft natuurlijk de familie van den man. Zooveel gas op, en buiten weer ’t zonnetje, dat ’s zonde. (klimt op stoel, draait het licht uit).
Charles: Mama.
Mevrouw: Ja?
Charles: Ik vind ’t gemeen.
Mevrouw: (verwonderd) Wat?
Charles: En dat vind jij natuurlijk ook.
Mevrouw: (het eetgerei van tafel nemend) Wat dan?
Charles: Hij heeft Jr natuurlijk niet voor ’n week getrouwd, om ’r vandaag weer op straat te zetten... Das gemeen!
Mevrouw: Als je wat ouwer ben ...
Charles: Nee, nee, mama! Als ’k ’r an denk, hoe-ie boven in ’t bed lag...
Mevrouw: Daar denken we niet meer an ...
Charles... Hoe-ie in ’t bed lag met z’n gevouwen witte handen — dan, dan — dan zijn wij dieven,..
Mevrouw: Jongetje!
Charles: Dan zijn wij dieven! En gemeene dieven! En dan moeten we, dan moet je...
Pollie: (uit de linkerdeur met hoed en mantel) As ’k niet stoor... (neemt het valies) En as me mekaar niemeer zien...