62
P r o s p e r: (schrikkend) Voor ’n testament ?
P o 11 i e: Voor de kerels, die centen van me mosten hebben...
Pro sper: Dat capeer ’k niet! Wat praat je nou, met permissie, voor gruwelijke nonsens! Bij ’n notaris voor, voor ... ?
Pollie: Ik zat in de vuiligheid.
Prosper: In de vuiligheid?
Pollie: In schulden.
Prosper: Van wie ?
Pollie: Van me eersten man.
Prosper: Nou! Nou! Ik schijn te veel port gedronken te hebben!
Pollie: Om de schulden bennen me na ’n notaris gegaan.
Prosper: En daar is ’n akte opgemaakt...?
Pollie: Dat ze ’t hém niet lastig konden maken ...
Prosper: Hem ? Hem! Zou je nou asjeblief, asjeblief wat duidelijker willen zijn!
Pollie: Ik ben voor twee jaar faljiet verklaard.
Prosper: En toen?
Pollie: En toe zee ’k: Gerrit laten me voor alle zekerheid...
Prosper: (uitgelaten)... Met huwelijksche voorwaarden trouwen! Bravo! Bravo! Natuurlijk! De eenige fatsoenlijke weg! (slokt driftig het glas leeg) Anders kon je ook niet! Nee, anders kon je niet...
Pollie: Nee, anders kon ’k niet. ’t Most zoo. Alles mot. Of je wil of niet. Je heb niks in te brengen, ’n Ander doet met je wat-ie wil. Zelf spartel je enkel. Zelf ben je as ’n visch in ’t gras. Zelf ben je niemendal. Die daar-boven het ’r lol in, telkes weer lol in, je te negeren, met je te sollen, met je te spelen...
Prosper: Hohoho!
Pollie: (zonder te luisteren) Me bruigom is bij ’t bajen verdronken, heb ’k vloek angebracht. Da-was een. Me eerste man het zich, toe z’n zaak scheef ging, van kant willen maken — is ’m nie-eens daalijk gelukt — is nog ’n poos rondgestrompeld — en mis, mis,