60
TIENDE TOONEEL.
Prosper, Pollie, Hendrika.
Hendrika: Jessus, jessus, wat ’n kouwe drukte! As je dan zulke geheimen het, oom, mot je niet hier in de doorloop blijven zitten!
Prosper: Ja, ja, vooruit nu maar!
Hendrika: Vooruit nu maar! Vooruit nu maar! Mot ’k Baptiste en oom Arrestide, die al meer hebben gesjikkerd as goed voor ze is, alles laten leegdrinken? (hem presenteerend) Wil je d’r nog een, schat van ’n oom, engel van ’n mensch, voor ’t in de flesschen teruggaat ? Je mot vliegen niet by ’n open suikerpot en mannen niet bij volle glazen laten! En ’k zou me is voorstellen. Of ben ’k Jn dienstbooi?
Prosper: (ongeduldig) Je heb mekaar toch al gezien! Riek, de vrouw van je neef Baptiste — Pollie, tante Pollie!
Hendrika: (*t blad op tafel zettend) Wel gecondoleerd, hoor, tante, en je mot je d’r maar niet te veel van antrekken, want we motten allemaal, en wie ’t leven het uitgevonden, is nooit recht snik geweest...
Prosper: Nou, nou, vind jij dat ’n manier om iemand te troosten?
Hendrika: ’k Zeg ’t precies zooas ’k ’t meen! (’t presenteerblad weer opnemend) Wat hei-je an je bestaan? Ommers niemedal! Je hoef de dooien niet ’t méést te beklagen! (tot Prosper) Schud maar je hoofd, schat van ’n oom! Ik lieg d’r niet om! Tot vandaag hè-’k enkel zorg an me kop gehad, en as ’k is ’n paar seconden zonder zorg was, hè-’k me kennen vervelen...
Prosper: (gedwongen) Dat heeft ’n man...
Hendrika: As je nou niks beter verzinnen ken, om me op te monteren! Me man! Me man ! As je getrouwd ben, begin je je pas te vervelen...
Prosper: En je vijf kinderen!
Hendrika: Jessus, oom, schei uit met je flauwe kul! De heele dag ben ’k kindermeid, en as ’k ’s avonds