51
Mevrouw: (gehaast) Strakjes, strakjes, jongen! Je weet toch... Voorzichtig an, Charlotte! {afin achterkamer, waar Prosper juist zegt: „Ja, die was onbetaalbaar! En als je dan nog daarbij bedenkt, dat-ie voor ’n jaar candidaat voor de Provinciale Staten, voor de Provinciale Staten, voor niets minder dan de Provinciale Staten was, hahaha!” De deur wordt toegeschoven).
Charles: (naar Pollie toestrompelend.) . .. Wees u zoo vriendelyk asjeblief, asjeblief, tante, om nog ’n oogen-blik op mama te wachten ... Mag ik uw tasch... ?
Pollie: As u denkt, dat ’t noodig is, zal ’k nog effetjes ...
Charles: (’t valies op de schrijftafel zettend) Natuurlijk is ’t noodig! En zeg nou geen u meer! Ik heet Charles — ik ben uw neef.
Pollie: (afwezig) Ja, ziet u, ’k heb met zoo’n vracht menschen tegelijk kennis gemaakt... Dat ken ’k niet allemaal stouwen... Is u neef van vader’s of van moer’s kant? Of... Of...
Charles: Ga zitten, (den stoel bij den haard bedoelend) Daar. Waar ik altyd zit, omdat ’k zoo’n last van kouwe voeten heb...
Pollie: Ik ook. IJskouwe, jjskouwe. Hè, dat doet goed. ’k Zou me schoenen wel uit willen trekken... Hè, wat lekkertjes... (Charlotte uit achterkamer naar deur. Geluid van druk lachende, druk pratende menschen) ...Wat was dat? Waar hebben ze zoo’n, zoo’n schik over ? Is ’r iemand angeteekend, of, of, of... ? (met de hand over voorhoofd strijkend) God, God, wat ben ’k simpel, wat leit ’r ’n band om me harsens...
Charles: Hebben jullie véél van mekaar gehouen ?
Pollie: Wie ?
Charles: Uen oom?
Pollie: Ik en oom: (wezenloos) Ik en oom? Wie, wie bedoel je?
Charles: Of u veel van oom Gerrit, oom Gerrit, die hier is gestorven, gehouen heb?
Pollie: (de handen warmend) Of ’k veel van Gerrit, Gerrit... Ja, hoe is ’t gosmogelyk, dat iemand