u
kreupel, en dan droeg-ie van die lakensche dingen over z’n schoenen... Hoe heeten die lakensche dingen, die lakensche dingen ...
P r o s p e r: (nijdig) Suscht! Suscht! ’k Versta niks! Hallo! Is Mr. Van der Wielen daar? Nee? Bien Aimé! Heeft-ie pleidooi voor de Rechtbank? Jammer! Wil u ’m vragen, me dadelijk op te bellen, zoodra-ie op kantoor komt! Zeg u ’m, dat ik ’m dringend moet spreken over ’n erfeniszaak, en, en, dat ik z’n rekening wil voldoen ! .. . Dank u. (hangt gehoorbuis in toestel) Vervloekt jammer! Wat nou?
Baptiste: ’r Natuurlijk voorloopig als lid van de familie ontvangen. En aap, wat heb je ’n mooie jongen, spelen! Dat ’s de eenige weg. En eerst hooren hoe de vork in den steel zit! En geen advocatenwerk, als we ’t maar eventjes kunnen vermijden!
P r o s p e r: Dus ?
G r o o m o e: Natuurlijk, Jeanne is al zoo verstandig geweest, na ’r toe te gaan!
Tante Adèle: (tot Baptiste) Neef, hoe heeten die lakensche dingen, die ’n heer over z’n schoenen draagt ?
Pr o sper: Tante, laat me met rust! Je zit toch vlak naast den lexicon!
G r o o m o e: Hemeltje ...
P r o s p e r: Ja, uw hemeltjes, schoonmama, uw hemeltjes en uw gezucht... (plotselinge stilte).
NEGENTIENDE TOONEEL.
Prosper, Baptiste, Adèle, Groomoe, Mevrouw,
POLLIE, ARISTIDE.
Mevrouw: Zoo. Leg uw hoed en uw mantel af. (helpt haar) Dat is mijn man. Prosper, de vrouw van je broer. En dat is neef Baptiste. En dat mijn moeder. En dat tante Adèle, ’n tante van uw overleden man. Ga zitten. Hier is ’n makkelijke stoel.
Baptiste: Mij had u niet noodig voor te stellen,