36
Baptiste: (knikt droog)... Pollie.
Prosper: (gebluft) Pollie?
Aristide: Pollie?
Baptiste: (droog knikkend) Pollie.
Mevrouw: Pollie, Pollie? Wat is dat?
Baptiste: Heb ’r mee gebracht.
Prosper: (niet begrijpend) Meegebracht ?
Aristide: ’n Hond?
Baptiste: (droog) Nee. Z’n vrouw.
Prosper: Ben je dol!
Aristide: Z’n vrouw? Wat, wat, wat, wat klets je nou!
Mevrouw: Z’n vrouw? Dat kan toch niet. Hij is toch niet getrouwd!
Baptiste: Ja. En hoe. En met Pollie.
Prosper: Nou zou ’t me niets verwonderen, of dat is weer zoo’n kinderstreek van Baptiste! Dat’s weer tip top! Nou zit-ie te lachen, terwyl-ie zelf niet weet, waarmee-ie speelt! (zich met gebalde vuisten voor Baptiste posteerend) Ja, waarmee je speelt! Met ’n halve ton voor jouw portie!
Aristide: ’r Staat bü de Gredietbank minstens, minstens, minstens — *n ton, Baptiste!
Mevrouw: (angstig) De helft voor jou — de helft voor ons, Baptiste ...
Baptiste: (verschrikt, met starende oogen opstaand) Wel allemachtig! Wel wat weerga! Wel vervloekt! Wel God in den hemel! Wel allemachtig, allemachtig, allemachtig !
Prosper: Als je niks anders te zeggen heb! Wat was dat nou met dat — met dat Pollie?
Baptiste: Nee, nee, nee! Nou moet je me eerst van de — van die Credietbank vertellen! Hebben jullie daar... Staat daar ’n ton — meer dan ’n ton? Wel allemachtig, allemachtig, allemachtig!... (grijpt z’n zakdoek uit z’n zak, wrijft zich het voorhoofd) Of houen jullie me voor de gek?