29
Félicité: Dat vervelende koffiedrinken vooruit! Of we ’t niet allemaal tegelijk kunnen doen!
Tante Adèle: (tot Groomoe) Dag Net, dag kinderen! Is ’t waarachtig al over twaalf... Ik was zoo moe, zoo schrikkelijk moe! Ik heb vannacht geen oog dicht gedaan, geen oog! En zoolang-ie hier in huis blijft, hè, zètl ’k wel geen oog dicht doen!... Voor ’t allereerst — ja, ja! — voor ’t eerst van m’n leven, heb ’k den heelen nacht licht laten branden! Dat mag je vreemd vinden: telkens weer verbeeldde ik me, dat ’r op de gang op bloote voeten geloopen werd, en dat ’r ’n deur piepte! (Tot Aristide) Ach, ach, kindje, draag je nou tóch twéé brillen! Dat heeft de dokter je zoo verboj en! Dat is ’t bederf voor je oogen! En, en — ach, ach! — je drinkt koffie zonder melk!... Let ’r dan niemand op je, als ik ’r niet ben! (tot Mevrouw, die haar de koffie van de tafel aanreikt) Dank je, Jeanne! En kan die akelige meid ’t niet onthouden, om me enkel thee, zonder suiker, op m'n bed te brengen! Je weet toch hoe suiker levend vergif voor me is!... Aristide, kindje, doe je lorgnet óf doe je bril af! Wil je je oogen heelemaal kwijt raken?
Aristide: Zus! (haar met een vinger wenkend) Pischt! Pischt! Kom ’ns hier! Nee, dichterbij! (zij buigt zich over hem heen. Hij fluistert haar wat toe).
Félicité: (op de pianokruk ronddraaiend) Alweer geheimen! Dat akelige gefluister! (slaat ’n paar maal met een vinger een toets aan).
Mevrouw: Fé! Fé!
Groomoe: Maar Feetje!
P r o s p e r: (streng) Fé!
Félicité: Wat ’n nonsens! Wat ’n nonsens! (slaat opnieuw met een vinger aan) Of ik nou zóó doe — wat hindert dat!
Prosper: Je laat ’t. En basta!
Félicité: De een mag dansen, de ander... Bonjour! Bonjour, hoor!