7 o TWEEDE BEDRIJF, ACHTSTE TOONEEL
Naph talie:
.... Ach, laat 'k maar verder zwijgen .... 't Stuit alles op uw glimlachen, uw opmerkingen af. . . . (staat uit den stoel waarin-ie is gaan zitten, op) ... . Neem 't me niet kwalijk, meneer, dat 'k me met dingen wou bemoeien, die me goedbeschouwd minder direct aangaan .....(naar
deur).
Ivï a t h ij s:
Nog dommer, Naphtalicus jongen! Ja, blijf daar maar staan, als 't je liever is! ... . Jij moet — en accepteer dat als één les van mijn kant, schoolmeester, brave, beste schoolmeester, nooit ’n mensch aan den buitenkant, aan de zij van de komedianterij bekijken.... Je sprak van 't drinken van je vader, jongen — je vader, die 'k door en door, ook aan den binnenkant gekend heb — je heb meer dan eens met zekere minachting van 'm gesproken. . . .Verkeerd! 'r Glad naast! Vooral daarom, omdat 'n dooie zoo heilig in z’n zwijgen is, jongen. . . . Als-ie dronk, meer dan „schandelijk” dronk, zooals mèn, de plappergrage mèn zei en zegt, dan was 't omdat-ie zorg, zorg, zorg had. ’r Zijn menschen met zorg en menschen met verdriet, jongen. De een raakt aan den drank, 'n tweede wil zich voor z'n kop schieten, zooals mijn vader 't wou en haast gedaan had, toen z'n zaak van uurwerken, voor 'n kwart eeuw failliet ging — 'n derde kniest en knaagt, uur in, uur uit (naar boven kijkend) .... we hoeven niet ver te zoeken! — 'n vierde verdoet z'n tijd met bidden en wijwater, zich van God 'n voorstelling makend als van iemand, die met z'n volle attentie bij de grutterigste gevalletjes is. Ze hebben allemaal zorg